
Jurisprudentie
BB1160
Datum uitspraak2007-07-24
Datum gepubliceerd2007-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 07/1586 en SBR 07/1674 VV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 07/1586 en SBR 07/1674 VV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het waterschap heeft uit oogpunt van waterstaatkundige belangen in redelijkheid keurvergunning mogen verlenen voor het verwiijderen van opgaande houtbeplanting uit de Grebbeliniedijk.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 07/1586 en SBR 07/1674 VV
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 juli 2007 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak.
inzake
[eiser sub 1] (eiser sub 1),
wonende te Amersfoort,
en
[eiser sub 2] (eiser sub 2),
wonende te Amersfoort,
en
[eiseres sub 3] (eiseres sub 3),
wonende te Amersfoort,
eisers,
en
het college van Dijkgraaf en Heemraden van Waterschap Vallei & Eem,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek om een voorlopige voorziening heeft betrekking op het besluit van verweerder van 24 mei 2007 waarbij het bezwaar van eiser sub 1 tegen een tweetal besluiten van verweerder van 23 augustus 2006 ongegrond is verklaard. Voorts is het bezwaar van eisers sub 2 en 3 tegen de aan de gemeente Amersfoort verleende keurvergunning van 23 augustus 2006 daarbij ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemde besluiten heeft verweerder:
I. aan de gemeente Amersfoort een keurvergunning (kenmerk 2006/2972) verleend voor de kap van diverse bomen en houtopstanden op de Grebbeliniedijk te Amersfoort, gelegen tussen de Bunschoterstraat en de Industrieweg te Amersfoort, in eigendom bij de gemeente Amersfoort kadastraal bekend gemeente Hoogland, sectie E, nummers 2939 en 4647 en gemeente Amersfoort, sectie K, nummer 5442;
II. aan de provincie Utrecht een keurvergunning (kenmerk 2006/2969) verleend voor de kap van diverse bomen en houtopstanden op de Grebbeliniedijk te Amersfoort, in eigendom bij de provincie Utrecht, kadastraal bekend als gemeente Hoogland, sectie E, nummers 2997, 3422 en 5257.
1.2 Het verzoek is op 10 juli 2007 ter zitting behandeld waar van eisers [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in persoon zijn verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door W. de Vor, ing. P.H. Boone en mr. J.H. van Beest, allen werkzaam bij het Hoogheemraadschap.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningen-rechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep (SBR 07/1586):
2.3 Naar aanleiding van de aanvraag van 23 mei 2006 van de provincie Utrecht om een keurvergunning voor het project 'Groot onderhoud Grebbeliniedijk' tussen de Bunschoterweg tot aan het gemaal Malesluis, heeft verweerder bij besluit van 23 augustus 2006 (kenmerk 2006/2969):
1. onder voorschriften vergunning verleend voor het verwijderen van opgaande houtbeplanting uit de Grebbeliniedijk, zoals aangegeven in de aanvraag en op de bij de aanvraag behorende tekeningen;
2. onder voorschriften vergunning verleend voor het planten van opgaande houtbeplanting bestemd als hakhout aan de buitendijkse zijde van de waterkering in de nabijheid van de Eem, zoals aangegeven in de aanvraag en op de bij de aanvraag behorende tekeningen.
2.4 Naar aanleiding van de aanvraag van 23 mei 2006 van de gemeente Amersfoort om een keurvergunning voor het project 'Groot onderhoud Grebbeliniedijk' tussen de jachthaven Eemkruisers en de Bunschoterweg, heeft verweerder bij besluit van 23 augustus 2006 (kenmerk 2006/2972):
1. onder voorschriften vergunning verleend voor het verwijderen van opgaande houtbeplanting uit de Grebbeliniedijk, zoals aangegeven in de aanvraag en op de bij de aanvraag behorende tekeningen;
2. onder voorschriften vergunning verleend voor het planten van opgaande houtbeplanting bestemd als hakhout aan de buitendijkse zijde van de waterkering in de nabijheid van de Eem, zoals aangegeven in de aanvraag en op de bij de aanvraag behorende tekeningen.
2.5 Bovengenoemde keurvergunningen zijn op verzoek van eisers sub 2 en sub 3 op
2 oktober 2006 aan hen toegezonden.
2.6 Bij brief van 12 oktober 2006 hebben eisers sub 2 en sub 3 bezwaar gemaakt tegen de aan de gemeente Amersfoort verleende keurvergunning (kenmerk 2006/2972). Bij brief van 7 november 2006 hebben eisers de gronden aangevuld.
2.7 De keurvergunningen zijn op 29 november 2006 gepubliceerd in "De Stad Amersfoort" en in "Soest Nu".
2.8 Bij brief van 9 januari 2007 heeft eiser sub 1 bezwaar gemaakt tegen de aan de provincie Utrecht en de gemeente Amersfoort verleende keurvergunningen.
2.9 Bij besluit van 24 mei 2007 heeft verweerder, nadat op 12 en op 16 april 2007 een hoorzitting heeft plaatsgevonden waar eisers hun standpunten nader hebben toegelicht, eisers ontvankelijk verklaard in hun bezwaar, de bezwaren gegrond verklaard wat betreft de motivering van het besluit en voor het overige ongegrond verklaard.
2.10 Hieruit voortvloeiend heeft verweerder op 24 mei 2007 een herziene keurvergunning afgegeven aan de provincie Utrecht en aan de gemeente Amersfoort, onder toevoeging van (als bijlagen) de betreffende aanvraag met bijbehorende tekeningen, het rapport Oranjewoud d.d. april 2006 en de notitie "Technische informatie dijkverbetering" van 7 februari 2007 van de ingenieursbureaus Witteveen en Bos/Grontmij. Het toetsingskader van de keurvergunningen is aangepast aan de per 1 mei 2007 inwerking getreden Keur en beleidsregels voor keurvergunningen met betrekking tot waterkeringen en watergangen.
2.11 Eisers hebben in beroep - kort samengevat - betoogd dat verweerder het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd en dat niet alle belangen op de juiste manier zijn afgewogen. Volgens eisers is het nut van de kap niet aangetoond en is de veiligheid van de dijk niet in het geding. Het besluit wordt door hen erg prematuur geacht. Naar hun mening staat nog niet vast of er niet kan worden volstaan met een alternatief (een kering bij de Stichtse Brug of de ingang van de Eem). Volgens eisers zijn er nog veel meer en zwakkere plekken in de dijk, die zowel qua hoogte als qua stabiliteit niet voldoen aan de eis van 1/1250. Nu geen onderzoek is gedaan naar de kans op een doorbraak van de dijk, kan niet worden gesteld dat de bomen op korte termijn gekapt moeten worden.
Volgens eisers wijkt het waterschap ongemotiveerd af van haar eigen beleid en beleidsdoelen zoals neergelegd in het Beheersplan Waterkeringen 2002-2006, welk beleid zij zonder voorbehoud gericht achten op het behoud van alle karakteristieke bomen.
Eisers hebben voorts twijfel geuit aan de objectiviteit van de uitgevoerde onderzoeken, aangezien alleen de meest dure handhavingsmaatregelen worden beschreven en er voorbij gegaan wordt aan kleinschalige, goedkopere handhavingsmaatregelen.
Eisers hebben erop gewezen dat er een Milieu Effect Rapportage (MER)-procedure is opgestart. In deze procedure worden dijkverbetering/-verhoging en mogelijke alternatieven - zoals een kering in de Randmeren of in de monding van de Eem - tegen elkaar afgewogen. Het is volgens eisers prematuur om vooruitlopend hierop al bomen te gaan kappen, terwijl er in de toekomst misschien andere eisen aan de Grebbeliniedijk gesteld worden. Tenslotte hebben eisers aangevoerd dat verweerder tot op heden geen onderhoud aan de dijk en de bomen heeft gepleegd. Als de veiligheidssituatie werkelijk in geding was, mag worden aangenomen dat men was overgegaan tot het treffen van noodmaatregelen.
2.12 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers gebaat zijn bij een veilige dijk en dat getwijfeld kan worden aan het procesbelang van eisers. Het belang van eisers wordt door het bestreden besluit gediend. Het afwegingskader voor de keurvergunningen is het waterhuishoudkundig belang. Dat is onder andere het belang van een veilige waterkering. Verweerder betoogt andere betrokken belangen bij de betreden beslissing voldoende te hebben afgewogen.
2.13 De rechtbank overweegt amtbshalve ten aanzien van de ontvankelijkheid van eiser sub 1 het volgende. De besluiten van verweerder van 23 augustus 2006 zijn op aanvraag genomen en tot de aanvrager gericht. Gelet daarop worden zij op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bekend gemaakt door toezending aan de aanvrager. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb ving de bezwaartermijn derhalve aan op 24 augustus 2006.
De rechtbank is van oordeel dat eiser sub 1 door de door verweerder onverplicht verrichte publicatie van het besluit in De Stad Amersfoort en in Soest Nu van 29 november 2006, voor wat betreft de aanvang van de bezwaartermijn op het verkeerde been is gezet. Gelet hierop kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat eiser sub1 in verzuim is geweest, zodat verweerder ook eiser sub 1 op grond van artikel 6:11 van de Awb terecht in zijn bezwaar heeft ontvangen.
2.14 Op 22 februari 2007 heeft het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap de Keur van het waterschap Vallei & Eem 2007 (de Keur) vastgesteld. De Keur is met ingang van 1 mei 2007 in werking getreden.
2.15 Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Keur is het verboden in, op en boven waterkeringen:
a. werkzaamheden te verrichten;
b. werken of opgaande houtbeplantingen aan te brengen of te hebben op andere dan daarvoor bestemde plaatsen;
c. (...)
Ingevolge artikel 14, eerste lid van de Keur is het verboden in, op, onder en boven watergangen:
a. werkzaamheden te verrichten;
b. (...)
c. werken of opgaande houtbeplantingen aan te brengen of te hebben;
d. (...)
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Keur kan het bestuursorgaan van de in de artikelen
4 tot en met 17 van de Keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen ontheffing verlenen.
Op grond van artikel 21 van de Keur kunnen aan de keurvergunning voorschriften worden verbonden.
2.16 Verweerder heeft in het Beheersplan Waterkeringen Vallei & Eem 2002-2006 (hierna: Beheersplan), waarvan de looptijd bij besluit van het algemeen bestuur van Waterschap Vallei & Eem van 1 december 2005 is verlengd tot en met 2009 de doelstellingen van het waterschap op het gebied van veiligheid en de wijze waarop het waterschap de doelstellingen wil bereiken vastgelegd. In het beheersplan wordt tot uitgangspunt gekozen dat alleen een aaneengesloten, goed doorwortelde begroeiing van grassen en kruiden is toegestaan op waterkeringen.
2.17 Op 26 april 2007 hebben de Dijkgraaf en Heemraden van waterschap Vallei & Eem "beleidsregels voor keurvergunningen met betrekking tot waterkeringen" en "beleidsregels voor keurvergunningen met betrekking tot watergangen" vastgesteld. Deze beleidsregels zijn met ingang van 1 mei 2007 in werking getreden. In deze beleidsregels zijn de toetsingscriteria opgenomen waar de vergunningaanvragen aan worden getoetst.
2.18 De rechtbank overweegt dat een belangenafweging door verweerder zich beperkt tot die belangen die de betreffende regeling beoogt te beschermen, te weten de bescherming van de waterstaatkundige belangen.
2.19 De rechtbank dient in dit geschil te beoordelen of verweerder binnen dit toetsingskader in redelijkheid de gevraagde keurvergunningen heeft kunnen verlenen. Hierover wordt het volgende overwogen.
2.20 Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn stelling, dat uit het oogpunt van de veiligheid van de dijk het verwijderen van de houtbeplanting op de Grebbeliniedijk noodzakelijk is, verwezen naar bovengenoemd Beheersplan en naar het eindrapport Groot onderhoud Grebbeliniedijk van 10 april 2006 dat het ingenieursbureau Oranjewoud (hierna: Oranjewoud) in opdracht van de Provincie Utrecht, het waterschap Vallei & Eem en de gemeente Amersfoort heeft opgesteld. In laatstgenoemd rapport zijn de resultaten neergelegd van een onderzoek naar het nut en de noodzaak van het verwijderen van de beplanting op de Grebbeliniedijk, de consequenties voor landschap, natuur en cultuurhistorie en mogelijke alternatieven. Het doel van dit onderzoek was het vaststellen welke beplanting, gelet op de geldende veiligheidsnorm inzake overstromingen, behouden kan blijven en welke beplanting niet. Verweerder heeft voorts verwezen naar het onderzoek dat heeft plaatsgevonden door de ingenieursbureaus Witteveen en Bos/Grontmij, waarvan de resultaten zijn neergelegd in de notitie "Technische informatie dijkverbetering" van 7 februari 2007. Op basis van genoemde onderzoeken heeft verweerder geconcludeerd dat voornoemde ingreep in de beplanting noodzakelijk is in verband met de veiligheid van de waterkering.
De rechtbank is van oordeel dat haar niet is gebleken dat voornoemde onderzoeken op enigerlei wijze onvolledig dan wel onzorgvuldig zijn dan wel dat de daarin vermelde conclusies onjuist zijn. Verweerder heeft zich hierop dan ook kunnen baseren. Eisers hebben gesteld dat er voorbij is gegaan aan andere kleinschaligere en goedkopere handhavingsmaatregelen. De rechtbank stelt vast dat eisers hun standpunt niet hebben onderbouwd met een tegenonderzoek. Voorts hebben zij, desgevraagd, niet kunnen aangeven waaruit deze alternatieven zouden bestaan. Deze grond slaagt dan ook niet.
2.21 De rechtbank is met verweerder van oordeel dat toetsing van de voor de Grebbeliniedijk van toepassing zijnde veiligheidsnorm in deze procedure niet ter beoordeling staat. Deze veiligheidsnorm vloeit voort uit de (in 2002 gewijzigde) Wet op de waterkering. In artikel 3 van de Wet op de waterkering is neergelegd dat de veiligheidsnorm is aangegeven als gemiddelde overschrijdingskans - per jaar - van de hoogste hoogwaterstand waarop de tot directe kering van het buitenwater bestemde primaire waterkering moet zijn berekend, mede gelet op overige het waterkerend vermogen bepalende factoren. De rechtbank stelt vast dat de Grebbeliniedijk in de bij de Wet op de waterkering behorende bijlagen is aangewezen als een primaire waterkering die Amersfoort en Bunschoten dient te beschermen tegen overstroming. In de bijlagen bij genoemde wet is tevens voor elk dijkkringgebied de veiligheidsnorm aangegeven. De rechtbank overweegt dat deze norm als zodanig duidelijk is. Eisers hebben ter zitting erkend dat de (sinds 2002 strengere) veiligheidsnorm voor de Grebbeliniedijk 1/1250 is.
Verweerder heeft - onder verwijzing naar bovengenoemde rapportages - voldoende aannemelijk gemaakt dat de beplanting op de Grebbeliniedijk verwijderd dient te worden teneinde te kunnen voldoen aan deze veiligheidsnorm. Eisers hebben de objectiviteit van de onderzoeken van Oranjewoud en van Witteven en Bos/ Grontmij in twijfel getrokken. Naar het oordeel van de rechtbank is op geen enkele wijze gebleken dat genoemde rapportages niet op objectieve wijze tot stand zijn gekomen. Overigens hebben eisers ook geen stukken in het geding gebracht waaruit dit blijkt.
Naar het oordeel van de rechtbank treft de grond van eisers dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dan ook geen doel. Hetgeen eisers hebben gesteld over andere dijkgedeelten die volgens eisers evenmin voldoen aan de veiligheidsnorm doet niet af aan het feit dat verweerder gehouden is ten aanzien van onderhavig deel van de Grebbeliniedijk maatregelen te treffen om te kunnen voldoen aan de veiligheidsnorm. Dat verweerder eerder had moeten optreden of juist later, maakt dit, wat daar ook van zij, niet anders.
2.22 De rechtbank overweegt voorts dat verweerder in de keurvergunningen heeft aangegeven dat een veilige dijk van groot openbaar belang is en dat de gevolgen voor landschap, natuur en cultuurhistorie zijn afgewogen en zo goed mogelijk zijn ingepast, onder andere door het treffen van maatregelen ter behoud van enkele zeer karakteristieke bomen, door de voorgenomen aanplant van hakhout buitendijks langs de Eem en de wijze van beheer van de dijk.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de door eisers aangevoerde belangen zoals de landschappelijke, cultuurhistorische belangen en natuurwaarden reeds zijn meegewogen in de onderzoeken die ten grondslag liggen aan de keurvergunningen. Ter zitting heeft verweerder hierover nog opgemerkt dat deze belangen zijn meegewogen voorzover deze in relatie staan tot de waterstaatkundige belangen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de veiligheid van de waterkering een belang is dat zwaarder weegt dan de belangen van eisers.
2.23 Eisers hebben voorts gesteld dat verweerder op grond van zijn eigen beleid is gehouden om alle karakteristieke bomen te behouden. De rechtbank deelt deze visie niet. In het Beheersplan heeft verweerder als beplantingsbeleid neergelegd het behoud van bestaande landschappelijke karakteristieke bomen. Naar het oordeel van de rechtbank vloeit hieruit niet de verplichting voort om alle karakteristieke bomen te sparen. Het beheersplan biedt de mogelijkheid tot het maken van een belangenafweging. In dit geval heeft verweerder de afweging gemaakt om vanwege het grote belang van de primaire waterkering alleen de als zeer karakteristiek gekenmerkte bomen te sparen. In het rapport Oranjewoud is het gevaar van beplanting op de waterkering en het gevaar dat omwaaiende bomen kunnen veroorzaken nader uitgewerkt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de bomen op de waterkering moeilijk te beschermen zijn en dat hiermee hoge kosten zijn gemoeid. Dit heeft voor verweerder geleid tot de keuze om alleen de als zeer karakteristieke gekenmerkte bomen te behouden. Voorts heeft verweerder gesteld dat er meer dan 100% compensatie van het oppervlak te verwijderen bomen plaatsvindt door het toestaan van onder andere hakhout buiten het dijkprofiel. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van genoemde overwegingen in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit alleen de zeer karakteristieke bomen te behouden.
2.24 Tenslotte overweegt de rechtbank dat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat er in de toekomst mogelijk lagere veiligheidseisen aan de Grebbeliniedijk worden gesteld, zoals door eisers is gesteld. Dit brengt met zich dat de uitkomsten van de MER-procedure niet hoeven te worden afgewacht.
2.25 De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verweerder vanuit het oogpunt van waterstaatkundige belangen in redelijkheid tot de in bezwaar gehandhaafde keurvergunningen heeft kunnen besluiten. Hetgeen eisers daartegenover hebben gesteld, hoe zwaarwegend voor hen ook, kan niet tot een andere conclusie leiden.
2.26 Hetgeen door eisers in beroep is aangevoerd, kan dan ook niet leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (SBR 07/1674 VV):
2.27 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
Ten aanzien van het beroep:
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
3.2 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.J. Overdijk en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2007.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. H.G. Molenaar mr. D.A.J. Overdijk
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor
belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Let wel
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.